Binnen het project Streekeigen Landschap zijn 'portretten' gemaakt van zeven agrarische bedrijven in de zeven natuurlijke landschappen van Overijssel, van historie tot en met toekomst. Eén daarvan is het erf van Klaas Eker, gelegen in het laagveenlandschap van Dwarsgracht in de Kop van Overijssel.
Laagveenlandschap < 800
Het landschap in de Kop van Overijssel bestaat van nature uit een aantal hoogten met daartussen veengebied. De hoogten - zoals het hoge land van Vollenhove en de stuwwallen van Steenwijk en Paaslo - zijn ontstaan door het oprukkende ijs in de voorlaatste ijstijd. Het veen is ontstaan na afloop van de laatste ijstijd zo’n 10.000 jaar geleden. De aarde warmt op en er ontwikkelt zich een gesloten vegetatiedek. De zeespiegel stijgt door het smelten van de ijskappen. Door het hogere grondwaterpeil vormt zich in de laaggelegen gebieden van Overijssel een dikke spons van veenmossen. Deze veenvorming duurt tot circa 1000 n.Chr.
Prehistorie: te nat voor bewoning
Toen jagers en verzamelaars rondtrokken door Overijssel, was er nog geen sprake van veenvorming in de Kop van Overijssel. Het is goed mogelijk dat er mensen leefden in het zandlandschap van toen, in tijdelijke kampementen op de hogere dekzandkoppen. Daar zijn mogelijk de eerste boeren gestart met landbouw. Vanaf het moment dat het veen zich ontwikkelde, trokken de boeren weg naar hogere, drogere plekken. Het uitdijende veenmoeras was te nat voor permanente bewoning. Vanaf de hogere gronden werden de randen van het veen wel gebruikt om in te jagen of als religieus landschap om in te offeren. Ook werd het veen als grondstof gebruikt.
Laagveenlandschap in de middeleeuwen
In de middeleeuwen was Dwarsgracht onderdeel van het dorpslandschap van Giethoorn. De ontginning van dit gebied start rond de 11e eeuw door de bisschop van Utrecht. De lagere veengebieden worden collectief voor de landbouw ontgonnen en boerderijen worden gebouwd op hogere delen langs de waterloop. Van daaruit worden sloten het veen in gegraven, die ook als kavelgrenzen dienen. Het ontwaterde hoogveen wordt als akker gebruikt met daarop soorten als boekweit en vlas. Door de ontwatering klinkt het hoogveen in en dus trekt men verder het veen in en verplaatst de boerderijen. Langs de achtergrens van een ontginningsblok wordt een 'leidijk' aangelegd, zodat het zure water uit het onontgonnen hoogveen niet op de akkers en weilanden vloeit. De natte achtergebleven laagveenpercelen worden gebruikt als wei- en hooiland. Ook eendenkooien worden gebouwd. Het verplaatsingsproces herhaalt zich meermaals en levert lintdorpen op zoals Giethoorn.
Turfwinning - 17e eeuw
Vanaf de 17e eeuw komt rondom Giethoorn grootschalige turfwinning op gang. Hoog- en laagveen worden afgegraven voor de productie van turf. Voor het vervoer van turf worden grachten gegraven, waaronder de Dwarsgracht. Giethoorn is als één van de eerste gebieden in Overijssel volledig verveend. Er zijn dan nog geen regels voor turfwinning. Legakkers werden daarom smal en braken makkelijk door tijdens stormen. Soms wordt zelfs de legakker verveend. Daardoor ontstaan grote plassen, de zogeheten 'wieden'. In deze periode van commerciële turfwinning is landbouw slechts een nevenactiviteit.
Vaarboeren
Na de vervening trekken veel turfstekers naar Zuidwest Friesland om daar het vervenen voort te zetten. Het waterrijke landschap dat na de vervening overblijft, bestaat uit trekgaten, zetwallen en wieden en wordt door de achterblijvers gebruikt voor kleinschalige veehouderij, visserij en rietteelt. Omdat er geen wegen zijn tussen de percelen moet alles - van vee tot gereedschap - worden vervoerd over water. De boeren krijgen daarom de naam 'vaarboeren'. De kleine vervenershuisjes worden uitgebouwd tot boerderijen met een opgehoogd achterhuis om hooi op te slaan; de kenmerkende 'kamelenrugboerderijen'.
Inpoldering - 20e eeuw
In de 20e eeuw wordt een deel van het gebied ingepolderd t.b.v. landbouw. Zo ontstaat o.a. de polder Giethoorn. Grote ontginningsboerderijen worden gesticht. Delen die niet zijn ingepolderd, komen in de loop van de 20e eeuw in handen van natuurorganisaties en vormen nu het Nationaal Park Weerribben-Wieden.
Kleinschalige landbouw
De vaarboeren in Dwarsgracht blijven tot in de 20e eeuw actief. Terwijl de sector elders in rap tempo grootschaliger en intensiever wordt, blijft de landbouw in Dwarsgracht kleinschalig; de kleine kavels lenen zich niet voor grote aantallen vee en vervoer via water houdt modernisering tegen. Het inkomen wordt aangevuld met rietteelt of visserij. De familie Eker op Dwarsgracht 41 heeft op het hoogtepunt 17 melkkoeien. Technische innovaties zoals buitenboordmotor en melkmachine maken het werk lichter, maar het boerenbestaan in Dwarsgracht blijft ploeteren.
Erf Klaas Eker vanaf eind 20e eeuw: verbreding
De huidige rietgedekte boerderij met kamelenrug aan Dwarsgracht 41 is begin 19e eeuw gebouwd. Als Klaas Eker het agrarische bedrijf van zijn ouders eind 20e eeuw overneemt, blijkt al snel dat het niet langer reëel is om vee te houden. Gekozen wordt voor verbreding van het bedrijf met loonwerk (maaien en afvoeren van botanisch hooiland op natuurgrond, het afgevoerde maaisel doet dienst als strooisel voor biologische boeren of als grondstof voor compost), recreatie (Logement Boer Klaas) en de eigen agrarische werkzaamheden op ca. 7 ha (pacht) grond (botanisch hooiland en rietteelt).